Wij maken gebruik van cookies

Om u zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn, maken wij gebruik van cookies. Door de tracking cookies te accepteren, wordt u herkend. Zo kunnen we onze website afstemmen op uw persoonlijke voorkeuren en kunnen we u relevante informatie en advertenties laten zien, binnen en buiten onze website. Voor meer informatie kunt u kijken bij ons cookie- en privacybeleid.

Ik ga akkoord
Voortgang en hoofdlijnen 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn
woensdag 30 april 2025

Voortgang en hoofdlijnen 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Per 1 januari 2026 moet het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (8e AP) van toepassing zijn. Minister Wiersma heeft onlangs de voortgang en de hoofdlijnen van het 8e AP bekend gemaakt. Hierbij wordt uitgegaan van een voorzetting van de huidige generieke maatregelen met een verdere aanscherping in bepaalde gebieden. Daarnaast wil de minister binnen het 8e AP een start maken met bedrijfsspecifieke doelsturing op waterkwaliteit. Verder worden binnen het 8e AP maatregelen genomen voor het behoud van grasland. In dit kader wordt in dit bericht ingegaan op de ‘Routekaart grondgebondenheid’.

Doel 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Iedere lidstaat van de EU moet, op basis van de Nitraatrichtlijn, iedere 4 jaar een ‘Actieprogramma Nitraatrichtlijn’ opstellen. Met dit ‘Actieprogramma’ moet de lidstaat o.a. aangeven welke maatregelen worden genomen om de waterkwaliteit van grondwater en oppervlaktewater te verbeteren. De maatregelen moeten ook bijdragen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water.

Voortgang en hoofdlijnen 8e AP

In de Kamerbrief ‘8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn’ gaat de minister in op de voortgang en de (geplande) hoofdlijnen van het 8e AP. Het 8e AP loopt over de periode 2026-2029. In deze periode wil de minister in alle gebieden in Nederland de nitraatnorm in het grondwater (50 mg nitraat per liter) halen én eutrofiëring van het oppervlaktewater voorkomen en zo nodig verminderen.

Verwachtingen waterkwaliteit op basis van huidige regelgeving

In 2024 heeft een evaluatie van de ‘Meststoffenwet’ plaats gevonden. Eén van de conclusies was dat op basis van de maatregelen van het 7e AP en de derogatiebeschikking (huidige beleid) in de komende jaren (bepaald t/m 2033) de nitraatconcentraties in het grondwater in het zuidelijke zandgebied en bij lössgronden boven de nitraatnorm blijft. Daarnaast zijn er kleinere gebieden verspreid over heel Nederland, die niet voldoen aan de normen voor nutriënten in oppervlaktewater.

Aanvullende maatregelen nodig

Aangezien Europese waterkwaliteitsdoelen (op termijn) gehaald moeten worden zijn in het 8e AP aanvullende maatregelen nodig.

Hoofdlijnen 8e AP

De minister wil in het 8e AP de lijn van het 7e AP en de derogatiebeschikking grotendeels voortzetten. Dit betekent dat de meeste huidige (generieke) maatregelen doorlopen. Daarnaast gaan aanvullende maatregelen gelden.

Binnen het 8e AP zet de minister in op drie sporen:

  • Doelsturing voor waterkwaliteit (grondwater).
  • (Aanvullende) generieke maatregelen.
  • Gebiedsgerichte maatregelen.

Spoor 1: Doelsturing voor waterkwaliteit (grondwater)

De minister (en de sector) wil op termijn naar een systeem op basis van doelsturing met als uiteindelijke doel een afrekenbare stoffenbalans op basis van bedrijfsspecifieke emissienormen (zie voor meer informatie ons bericht Contouren doelsturing op stikstof en broeikasgassen).

Binnen het 8e AP wordt een start gemaakt voor bedrijfsgerichte doelsturing gericht op verbetering van de grondwaterkwaliteit. Bedrijven kunnen (vrijwillig) deelnemen aan een alternatief systeem gebaseerd op indicatoren zoals N-mineraalmetingen en het stikstofbodemoverschot. Als bepaalde resultaten worden gehaald kunnen in 2029 bepaalde generieke maatregelen voor betreffende bedrijven vervallen. Deze systematiek moet nog nader worden uitgewerkt.

Spoor 2: (Aanvullende) generieke maatregelen

Zoals aangegeven worden de huidige maatregelen, waar nodig, voortgezet. Soms worden aanvullende maatregelen doorgevoerd. Onderstaande (aanvullende) maatregelen worden in de Kamerbrief genoemd.

Bufferstroken

De bufferstroken blijven van toepassing. Mogelijk dat in gebieden klei of veen de bufferstrook naar maximaal 1 meter gaat als de waterkwaliteit in orde is.

Rustgewassen

De 1:4 teelt van rustgewassen blijft van kracht in de zandgebieden noord en midden. In het zuidelijk zandgebied en voor lössgrond gaat waarschijnlijk een 1:3 teelt van rustgewassen gelden. Mogelijk dat als alternatief een 2:6 teelt wordt ingevoerd. Hoe deze 2:6 teelt van een rustgewas uitgevoerd moet worden, wordt niet nader toegelicht. Waarschijnlijk kan het bedrijf zelf kiezen in welke twee jaren, binnen de periode van zes jaar, een rustgewas wordt geteeld. Daarmee is deze regel (iets) soepeler dan de 1:3 teelt, maar wel een flinke aanscherping t.a.v. de 1:4 teelt.

Stimuleringsregeling vanggewassen

De stimuleringsregeling vanggewassen voor zand- en lössgrond blijft gelden.

Stikstofnorm na scheuren grasland in zand zuid en löss

In het zuidelijk zandgebied en voor lössgrond wordt na graslandvernietiging de stikstofnorm van het opvolgende gewas mogelijk afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid stikstof in de bodem.

Actualiseren stikstofgebruiksnormen

Om de waterkwaliteit te verbeteren is een verlaging van bepaalde stikstofgebruiksnormen nodig. Naast een lopend onderzoek, om te bepalen welke verlaging nodig is om aan de nitraatnorm te kunnen voldoen (afhankelijk van grondsoort en gewas) wil de minister laten doorrekenen welke effecten verlaging van stikstofgebruiksnormen hebben op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Bij deze doorrekening wordt gerekend met een verlaging van stikstofgebruiksnormen van 3% t/m 20%. De resultaten worden gebruikt voor het vaststellen van nieuwe stikstofgebruiksnormen. De aanpassingen zullen afhankelijk zijn van de grondsoort, het gewas en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de verschillende gebieden.

Behoud grasland

Grasland heeft t.o.v. bouwland een positief effect op de waterkwaliteit. Om deze reden is het voornemen om in het 8e AP maatregelen te nemen voor het behoud van het grasland. Op dit moment is nog niet duidelijk welke instrumenten hiervoor worden ingezet. De minister wil bij deze keuze ook de ontwikkelingen t.a.v. bijvoorbeeld een nieuwe derogatie en een graslandnorm betrekken.

Routekaart grondgebondenheid en graslandnorm

In de Kamerbrief ‘Stand van zaken routekaart grondgebondenheid’ gaat de minister in op onderzoeken t.a.v. de grondgebondenheid melkveehouderij en een graslandnorm. In deze Kamerbrief wordt verwezen naar een eerste verkenning van de economische effecten van verschillende graslandnormen (zie het rapport ‘Verkenning varianten van een graslandnorm’). In deze ‘verkenning’ is uitgegaan van graslandnormen variërend tussen 0,15 en 0,40 hectare grasland per GVE. Het onderzoek (een quickscan) biedt onvoldoende basis om beleidskeuzes te maken.

In de zomer van 2025 wil de minister, na aanvullend onderzoek, beleidskeuzes maken over de invulling van de grondgebondenheid voor de melkveehouderij in het jaar 2032.

Maatregelen ‘fosfaat’

In gebieden waarin het oppervlaktewater nog niet aan de fosfaatnormen voldoet worden mogelijk de fosfaatgebruiksnormen aangescherpt.

Mogelijk dat daarnaast in deze gebieden infiltratiegreppels aangelegd moeten gaan worden om afspoeling van fosfaat te voorkomen.

Vanggewas na mais op alle klei- en veengrond?

Op dit moment geldt voor derogatiebedrijven in NV-gebieden op klei- en veengronden een verplichting voor het telen van een vanggewas na de teelt van mais. Het lijkt erop dat de minister voornemens is om deze verplichting voor alle percelen op klei- en veengrond te laten gelden.

Spoor 3: Gebiedsgerichte maatregelen

Binnen de aanpak ‘Ruimte voor Landbouw en Natuur’ wordt gewerkt aan het ontwikkelen van gebiedsgerichte en ruimtelijke beleidsinstrumenten voor bijvoorbeeld de brede beekdalen en de grondwaterbeschermingsgebieden. Deze gebiedsgerichte uitwerking zal ook een positief effect hebben op de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.

Procedure

Onlangs is de eerste fase van het ‘Ex ante onderzoek 8e AP’ uitgevoerd (zie de bijlage bij de Kamerbrief 8e AP). Binnen dit onderzoek zijn bepaalde maatregelen, die het ministerie van LVVN in overleg met stakeholders heeft gekozen, doorgerekend op de effecten op waterkwaliteit, economische aspecten op bedrijfsniveau en de inpasbaarheid op bedrijfsniveau. Op basis van dit onderzoek heeft de minister op hoofdlijnen een maatregelenpakket voor het 8e AP samengesteld (zie ‘Hoofdlijnen 8e AP’).

Vervolg

In de tweede fase van het ‘Ex ante onderzoek 8e AP’ onderzoekt de WUR of de doelen vanuit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn water met de hoofdlijnen van het 8e AP gehaald kunnen worden. Mede op basis van deze resultaten stelt de minister een concept 8e AP op. Middels een consultatieronde kan een ieder reageren op dit concept. Vervolgens wordt, volgens planning vóór 1 januari 2026, het definitieve 8e AP vastgesteld.

Milieueffectrapportage

Binnen de procedure voor het 8e AP wordt ook een milieueffectrapportage (MER) opgesteld, om de brede milieueffecten van het voorgestelde 8e AP te beoordelen.

Bron: Component Agro

Certificaten

Adviesgesprek? Maak een afspraak of bel ons direct via 0546 549 530 bereikbaar tot 18:00
Jorieke staat u graag te woord
Menu
0546 549 530 info@bilanx.nl
Uw browser is niet meer van deze tijd!

Update uw browser om optimaal van deze website (en vele anderen) te genieten Nu updaten!

×