Om u zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn, maken wij gebruik van cookies. Door de tracking cookies te accepteren, wordt u herkend. Zo kunnen we onze website afstemmen op uw persoonlijke voorkeuren en kunnen we u relevante informatie en advertenties laten zien, binnen en buiten onze website. Voor meer informatie kunt u kijken bij ons cookie- en privacybeleid.
Ik ga akkoordDit bericht is langer dan 12 maanden geleden gepubliceerd, de informatie die u leest kan verouderd zijn, bezoek ons Actueel gedeelte voor recentere ontwikkelingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 27 juli 2017 geoordeeld dat het Uwv ten onrechte heeft geweigerd vrouwelijke zelfstandigen in aanmerking te brengen voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering. De vrouwelijke zelfstandigen moet alsnog een passende compensatie worden geboden, aangezien zij op grond van het VN-Vrouwenverdrag recht hebben op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen.
De uitspraak ziet op drie vrouwelijke zelfstandigen, die in 2005 zijn bevallen. Zij hebben toen geen zwangerschap- en bevallingsuitkering gekregen. Dit heeft te maken met het feit dat Nederland tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 geen wettelijke regeling kende die voorzag in een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor vrouwelijke zelfstandigen. Eerder hadden de vrouwen zonder succes tot aan de Hoge Raad geprocedeerd over de afschaffing van deze uitkeringen voor zelfstandigen. Zij hebben vervolgens een klacht ingediend bij het Comité dat toeziet op de uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag. Dat Comité stelde de vrouwen in 2014 in het gelijk en oordeelde dat de vrouwen een passende schadevergoeding moest worden geboden als compensatie. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft echter besloten de vrouwen geen compensatie te bieden. De vrouwen hebben vervolgens alsnog een aanvraag ingediend om een uitkering voor zwangere zelfstandigen voor hun in 2005 geboren kinderen. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat duidelijk is dat uit het VN-Vrouwenverdrag volgt dat iedere vrouw die – al dan niet in loondienst – arbeid verricht, recht heeft op enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen. Door de afschaffing in 2004 van de toen bestaande regeling voor zwangere zelfstandigen zonder hen in een andere vorm een vergoeding te bieden, heeft Nederland zich niet gehouden aan zijn verplichting op grond van het VN-Vrouwenverdrag. De weigering van het Uwv om de vrouwen alsnog in aanmerking te brengen voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering en het feit dat Nederland eerder heeft geweigerd de vrouwen een vergoeding te verstrekken, betekent dus dat de vrouwen geen enkele vorm van bevallingsverlof met behoud van inkomen hebben gehad. Om die reden zijn de besluiten van het Uwv in strijd met het recht.
Het Uwv moet er nu voor zorgen dat de vrouwen alsnog enige vorm van vergoeding ontvangen. Dat hoeft niet per se in de vorm van een uitkering op grond van de wetgeving zoals die luidde voor 1 augustus 2004 of vanaf 4 juni 2008. Van belang is dat er recht wordt gedaan aan het VN-Vrouwenverdrag.
UWV krijgt 16 weken de tijd om te bepalen wat voor vergoeding de vrouwen kunnen krijgen. Na deze periode zal de CRvB een definitieve uitspraak doen. Pas vanaf dat moment zal UWV communiceren wat dit voor de vrouwen in kwestie betekent, hoe het verdere proces gaat verlopen en of andere vrouwen een aanvraag kunnen doen om in aanmerking te komen voor een uitkering of soortgelijke vergoeding.
De zwangerschaps- en bevallingsuitkering is tegenwoordig geregeld in de Wet arbeid en zorg (WAZO). Vrouwen met een eigen bedrijf kunnen voor de periode rond de bevalling een ZEZ-uitkering aanvragen. Voor vrouwen die zwanger zijn van een tweeling of meerling, gelden aangepaste regels.
We houden u op de hoogte.
Update uw browser om optimaal van deze website (en vele anderen) te genieten Nu updaten!